door: Martin Liebregts en Sandra Arts
Beeldkwaliteit is altijd onderwerp van discussie. De essentie ligt besloten in de uitspraak ‘wanneer mensen dingen als mooi beschouwen, worden andere dingen lelijk (1). In dit geval gaat het persoonlijke oordeel over mooi en lelijk. In de beschouwing van alledag en de communicatie over beeldkwaliteit is het gewenst enige mate van objectiviteit na te streven. Hiervoor zijn begrippen en referentiebeelden nodig om het te duiden en bespreekbaar te maken. Deels is het oordeel sterk tijdgebonden, ofwel afhankelijk van de mode of waan van de dag, en ook nog eendimensionaal. Het zoeken in dit artikel is om ruimte te maken voor meer verhalen over kwaliteit.
Over een stad, een wijk en een straat zijn meerdere verhalen te vertellen. Een aardig vergelijk is het boek van Italo Calvino ‘De onzichtbare steden’, waarin Marco Polo over allerlei wonderlijke steden verhaalt aan Kublai Khan en dat het vermoeden bestaat dat verschillende verhalen over Venetië gaan, vanuit een wisselende positie verteld (2). Het is juist, dat bij de beschouwing over woonomgeving en fysieke kwaliteiten er beelden en vertellingen worden opgeroepen, die uiteenlopende aspecten en lagen belichten en verschillende interpretaties laten zien. Het boven tafel brengen van meerdere invalshoeken maakt duidelijk dat kwaliteit en wonen niet ééndimensionaal zijn.
Bij renovatie is het uitgangspunt het ontwerp van een voorganger. Hij of zij hebben in het verleden vormgegeven aan een wijk, gebouw of woning. Allerlei toevoegingen, resp. veranderingen tijdens het gebruik bepalen mede het huidige beeld. Elke renovatie begint met een plananalyse die zichtbaar moet maken wat de gedachte achter het ontwerp is en wat o.a. de kwaliteit van het beeld is. De beeldkwaliteit moet benoemd, herkend en geduid worden. Dan pas is een interventie gepast. Het beeldkwaliteitsplan moet de drager zijn tussen het verleden, het heden en de toekomst. Het doel is niet zozeer de oorspronkelijke beeldkwaliteit te herstellen, maar een nieuwe beeldkwaliteit te bepalen vanuit het begrip waarvoor het ooit bedacht was en voor wat de toekomst vraagt. In gewone taal betekent het eigenlijk ‘leren kijken’ naar de mogelijkheden.
De taal in Thema’s
Om over de beeldkwaliteit te kunnen communiceren, is het noodzakelijk er begrippen voor te hebben (3). In de architectenpraktijk van de BouwhulpGroep zijn in de afgelopen decennia zeven thema’s benoemd, die iets zeggen over de beeldkwaliteit. Het gaat om relatief autonome waarden, die pas echt betekenis krijgen in een samenhang. Het waarderen van de beeldkwaliteit is een ontdekkingstocht in gesprek met derden, die het gebruiken/bewonen en beheren. In het bijgevoegde kader ‘ZEVEN THEMA’S OVER BEELDKWALITEIT’ wordt een korte typering gegeven van deze thema’s. Maar zoals iedereen wel weet, zeggen beelden vaak meer dan woorden.
De thema’s zijn in de praktijk ontstaan en gebaseerd op honderden planbeoordelingen, waarbij bestaande woningbouwprojecten werden beoordeeld op de aanwezige beeldkwaliteit (4). In hoofdlijnen gaat het hier om drie hoofdaspecten:
1. De compositie of de structuur, die vertaald wordt naar de architectonische bouwstenen en de gehanteerde regels.
2. De plaats van het gebouw of de gebouwen in de omgeving, dat relaties heeft met het dagelijkse gebruik (individuele accenten), overgangen tussen gebouw en omgeving en het verband tussen de stedenbouwkundige ruimte en de bebouwing/het gebouw.
3. De beeldtaal in detail, het ornament en het verleden.
De houdbaarheidsdatum van het geheel wordt aangeduid met duurzaamheid. De kwaliteit, die benoemd wordt met de bovengenoemde drie aspecten, heeft in het dagelijks leven alleen betekenis als het ook gebruikt kan worden. In de tijd gezien betekent dit, dat gebouwen zich moeten kunnen aanpassen aan de veranderende eisen vanuit het gebruik, indien nodig.
De thema’s zijn niet bedoeld om voor altijd het antwoord te geven op de vraag ‘wat is de beeldkwaliteit’. Integendeel, de thema’s zijn bedoeld als hulpmiddel bij het zoeken naar de aanwezige kwaliteit en zo het vinden van nieuwe antwoorden.
Vaak speelt de emotie bij beeldkwaliteit van bestaande gebouwen een essentiële rol. Het gaat hierbij niet om nostalgie, wat wel aangeduid wordt met een onverwerkt verleden in negatieve zin, maar veel meer om de maatschappelijke verbanden tussen verleden, heden, en toekomst. Een oud gezegde bevestigt deze relatie door te zeggen: ‘Je bent wat je was en je wordt wat je bent’.
In de renovatiepraktijk is het een voortdurend zoeken naar een balans tussen deze tijdsmomenten. Verwijzingen naar het verleden moeten leesbaar zijn, nu en in de toekomst. Dat heeft niets te maken met platvloerse emotie.
De eigenheid blootgelegd
Aan de hand van drie voorbeelden wordt de eigenheid van de beeldkwaliteit in de praktijk in beeld gebracht. Bij de beschouwing speelt de keuze van de projecten al een dominante rol, omdat elke architectuurstroming in de afgelopen eeuw haar eigen specifieke taal en uitdrukkingsvorm heeft gehad. Alleen de keuze van de voorbeelden suggereert onterecht dat er een voorkeur is voor een taal. Bij de keuze speelt wel een rol dat de verbijzondering in materiaal of ornament betekenis heeft. Ofwel de voorbeelden moeten een sterke mate van expressiviteit bezitten.
De drie voorbeelden, die enigszins leunen op de traditie, zijn:
• Voerendaal – Laurentiusplein (1917), traditionele architectuur met een sterke verwantschap met ‘Arts and Crafts’.
• Eindhoven – ’t Ven (1948), tussen moderniteit en traditie (shake hands).
• Vlaardingen – Flores Montal (1948), traditioneel met soberheid.
Ingeval de beeldkwaliteit teruggebracht wordt tot de architectuur van het gebouw of de groep woningen, dan geven de geleding en de aanwezigheid van de gaten (gevelopeningen) een belangrijk kader voor het toekomstige beeld. De schema’s van de drie voorbeelden laten zien wat de eigenheid van het oorspronkelijke ontwerp is. Dominant zijn de gevelopeningen. Dat is wat overblijft als de rest geen kwaliteit meer bezit, zoals in het project Vlaardingen, Flores Montal. Nieuw metselwerk, nieuwe geledingen en ornamenten leveren dan het nieuwe beeld. In de twee andere voorbeelden is het zoeken naar het evenwicht tussen herstel en toekomst.
Het bezig zijn met bestaande gebouwen en wijken vereist een voortdurend balanceren tussen het begrijpen van het bestaande karakter (structureel) en identiteit (eigenheid). Met dit in het achterhoofd kan een strategie van interventie gekozen worden. Het project ’t Ven is door zijn zorgvuldige maar herhaalde vormgeving kwetsbaar. De schoonheid ligt besloten in de totaliteit. Het behoud van de oorspronkelijke uitgangspunten is essentieel.
Het derde voorbeeld – Vlaardingen, Flores Montal – is vanaf de bouw sober en economisch. De eenvoud van de stedenbouwkundige opzet en gevelgeleding biedt nieuwe mogelijkheden.
Om de eigenheid bloot te leggen, is een studie naar het oorspronkelijke ontwerp vereist om zo begrip te krijgen voor de oorspronkelijke ontwerpuitgangspunten. Dan pas is het mogelijk op zinvolle wijze dingen toe te voegen, te veranderen of te corrigeren.
In het renovatieproject Laurentiusplein te Voerendaal (5) zijn bijvoorbeeld drie corrigerende maatregelen benoemd om de ongewenste veranderingen uit het verleden te herstellen. De maatregelen zijn:
• Restauratief herstel van historische, karakteristieke elementen, zoals terugplaatsen schoorstenen.
• Functioneel herstel, het leesbaar maken van oorspronkelijke uitgangspunten, zoals bijvoorbeeld de continuïteit van de straatwand door poorten aan te brengen.
• Verzachtend herstel, opheffen van knelpunten.
Eenheid als basis voor diversiteit
Niet de afzonderlijke objecten bepalen de beeldkwaliteit, maar de samenhang en de totaliteit. Een tuindorp ontleent zijn kwaliteit niet aan één enkele woning of blokje, maar aan de straat met wanden die de buitenruimte vormgeven. Bij de beoordeling van de kwaliteit en de keuze van behoud en herstel moet niet de roedeverdeling de leidraad vormen, maar de totaliteit (massa, geleding en overgangen).
Het spanningsveld is gelegen in het evenwicht tussen het gemeenschappelijke beeld en de individuele uitdrukkingsmogelijkheden. Eenieder wil ergens bijhoren, maar zich ook onderscheiden. Een aardig voorbeeld hiervan is de renovatie van de woningen in Vlaardingen, aangeduid met Flores Montal (6). Hier is getracht om binnen een gemeenschappelijk kader ruimte te geven aan individuele accenten, die bestaan uit verschillende texturen van een deel van de gevel, al of niet met een erker of uitbouw. Dit project illustreert het zoeken naar dit bovengenoemde evenwicht, wat te karakteriseren is als de zoektocht van rijtjeswoning naar eigen huis.
In Nederland – of de westerse cultuur – wordt nog teveel gedacht aan uniformiteit als schoonheidsideaal, terwijl we leven in de meest geïndividualiseerde samenleving. In de architectuur en vormgeving moet hier ruimte aan gegeven worden. De eenheid kan gelegen zijn in vormentaal en niet in de vorm. Dit spanningsveld geeft de beperking aan van de verandering in de wijk ’t Ven en de mogelijkheden bij Flores Montal.
Beeldkwaliteit: identiteit en plan
De beeldkwaliteit van een gebouw of complex vormt vaak een onderdeel van een groter geheel. Zeker wanneer de wijken of woonmilieus in een architectonische traditie zijn ontworpen en gebouwd. Of het nu om traditionele of moderne tuinsteden gaat. Het architectonische beeld is een onderdeel van de totale beeldkwaliteit, ofwel de identiteit van een woonmilieu (eigen karakter).
Het spanningsveld bij de vaststelling van de beeldkwaliteit is de verhouding tussen het autonome object met zijn eigenschappen en de omgeving met zijn identiteit. Om dit een plaats te geven en hanteerbaar te maken, is naast een karakterisering van de beeldkwaliteit van het object, gebouw of woning een beeldkwaliteitsplan nodig, waarbij de totale omgeving op zijn beeldkwaliteit wordt getypeerd. Pas dan krijgt een afzonderlijk object een plaats. Het beeldkwaliteitsplan beweegt zich op stedenbouwkundig niveau. De sterkte, zwakte, kansen, bedreigingen en ambities geven richting aan mogelijke kwaliteitsaanpassingen.
De waardering van de beeldkwaliteit is niet alleen een rationele aangelegenheid, maar evenzeer sterk betrokken op de emotie. Alleen als men dat beseft, is er een verbinding te maken tussen verleden, heden en toekomst en ontstaat er een beeldverhaal.