Auteurs: Martin Liebregts en Sandra Arts
Decennia lang heeft de uniformiteit overheerst in de woningbouw. Dit geldt ook voor de praktijk van de renovatie. Het gemiddelde bepaalde de plannen en het percentage van de noodzakelijke deelname aan de renovatie, zorgde ervoor dat alles naar het gemiddelde verschoof. Geleidelijk aan neemt de gedachte toe, dat verschillen het leven en het wonen kleur geven en dat beperkt zich niet tot de voordeur. Vooral nu de eigenaar-bewoner de dominante positie op de woningmarkt is geworden (60 procent), begint het ook in de huursector door te dringen dat ook in dit segment veel ruimte voor contrasten nodig zijn. Zoals een stad het resultaat is van wat bewoners in de opeenvolgende perioden nastreefden, zo geldt dat ook voor de buurt en de afzonderlijke woningen. Uiteindelijk wordt het beeld niet bepaald door wat enkele deskundigen als zinvol of mooi beschouwen, maar is dit het resultaat van de inspanningen van velen.
En natuurlijk hebben in eeuwen van cultuur, de esthetische kaders van de gemeenschap mede richting gegeven aan de invulling van het ons omringde beeld (1). In die zin wordt het tijd de deskundigen een bescheidener rol te laten spelen op detailniveau en meer ruimte te geven aan de individuele wensen en keuzen. Want de basis van schoonheid is toch het bouwen van een thuis en een gemeenschappelijke omgeving. Daarom zullen we het ‘plannen’ los moeten laten en het ‘inpassen’ moeten faciliteren. In dit betoog wordt onder ‘plannen’ verstaan, dat we vooraf op papier bedenken en vaststellen hoe de fysieke werkelijkheid er in de tijd uit zou moeten zien en daarbij te weinig rekening houden met de context. In deze gedachtegang past het streven naar de serie van één in de huidige tijdsperiode, omdat hierbij het moment en de kwalitatieve invulling van de renovatie door de bewoners zelf gekozen wordt.
Het centrale thema bij dit pleidooi van de serie van één is, dat de klant centraal staat en dat door een projectoverstijgende benadering, ook de kosten-kwaliteitsverhouding van het aanbod structureel verbeterd wordt.
Verleden met basisplan en opties
De individuele keuze van de bewoners bij de renovatie is tot nu toe in de praktijk van alledag nog bescheiden geweest. Het begint het stadium van de keuze van de kleur voor tegel en voordeur geleidelijk te overstijgen. Het besef dat niet alle woningen gelijk behoeven te zijn en dat elke woning in de loop der tijd zijn eigen aardigheden kan ontwikkelen, begint bij de professionals geleidelijk door te dringen. Er wordt bij de planontwikkeling steeds meer ruimte ingebouwd om in samenspraak met alle betrokkenen een breed assortiment aan keuzemogelijkheden samen te stellen.
Om het huidige keuzeproces te sturen, wordt vaak onderscheid gemaakt tussen het basisplan en opties. Vergelijk het met de auto-industrie. Daar heb je ook te maken met een basismodel en vervolgens kun je met de configurator uiteenlopende kwaliteiten toevoegen ten aanzien van de motortypen, de uitrusting en het uiterlijk. Als dit bij een renovatie wordt toegepast, dan blijkt bovenop het basisplan een gelijke omvang aan totale opties samen te stellen te zijn. Juist vanwege het kostendekkende karakter worden niet alle opties door de bewoner gekozen. Gemiddeld bedragen de kosten van de te realiseren opties circa 10 à 20% van het basistype, wat vergelijkbaar is bij de koop van auto’s (2,3).
Voor de renovatie van 56 woningen in Flores Montal te Vlaardingen is de Staalkaart van de renovatie bedacht en vormt een aardig illustratie als beeld, hoe het in de praktijk eruit kan zien. Om de gewenste nieuwbouwkwaliteit te benaderen is gezocht naar de grenzen van de bestaande woning, zowel in woningplattegrond als differentiatie in uitstraling, als op het gebied van energiebesparing. Dit project is een eerste aanzet geweest tot maatwerk binnen een seriematig project, om het rijtje te doorbreken
Gemeenschappelijke stijl biedt ruimte voor individualiteit
Roger Scruton stelt in zijn boek ‘Groene filosofie’. ‘Individuele verschillen worden verzacht en aanvaardbaar gemaakt door een gemeenschappelijke stijl’. Als er op hoofdlijnen sprake is van een samenhang in beeld, is er veel ruimte voor verschillen op woningniveau en biedt dit vrijheid aan het individu. Oude steden zijn hier vaak een sprekend voorbeeld van. De beeldtaal komt ondanks alle verwijzingen naar de opeenvolgende tijdsperioden toch dicht bij elkaar. En dit komt doordat een aantal spelregels gerespecteerd worden, zoals extra aandacht voor de openbare ruimte, materialen die enigszins naar elkaar verwijzen en de bij elkaar passende bouwhoogte. Bij gewone functies is er sprake van enige ingetogenheid, bijzondere gebouwen mogen opvallen. Een gebouw poogt niet te domineren door overdreven nadruk te leggen op zijn eigen originaliteit, zoals dat in de tweede helft van vorige eeuw bijna traditie werd.
Dus als de individualiteit eindelijk ruimte krijgt, zal het zoeken zijn naar het evenwicht tussen het gemeenschappelijk beeld en de specifieke eigenheid en krijgt dit in de praktijk zijn eigen invulling. Dit geldt in het bijzonder voor hoe er omgegaan wordt met de voorgevel en de aanpassing ervan. Maar voor verschillen in textuur en toegepaste ornamenten is in de praktijk volop ruimte, als de onderlinge verwijzing maar aanwezig blijft (4).
Met het beschouwen van de inrichting van voortuinen is bovenstaande te illustreren. De individuele invulling van de voortuinen kan voor een rommelig beeld in de straat zorgen. Door het aanbrengen van een uniforme erfafscheiding bij alle woningen worden de verschillen verzacht en overheerst het gemeenschappelijke. Zo kan door het maken van kaders waarbinnen variatie kan optreden rust in het straatbeeld behouden blijven. Niet elke woning hoeft gelijk te zijn, maar er moet ruimte zijn voor individualiteit.
Van planning naar inpassing
Elk plan is tijdsgebonden en elke planning is vaak verankerd in de tijdsgeest van het moment. Bij het plannen is daarom enige bescheidenheid op zijn plaats. Dit geldt zeker voor de aanpassingen van de bestaande woningen door deskundigen, ‘die het beter weten dan de bewoner die er al jaren woont’. Elke aanpassing van het bestaande begint met het ontdekken van de – al of niet intrinsieke – waarden, die reeds aanwezig zijn. En vervolgens is er dan vaak sprake van correcties van verminkingen uit het verleden en kleine toevoegingen als de somberheid domineert. Dit geldt voor het beeld. Maar eenzelfde verhaal geldt ook voor de woning zelf, waar nauwkeurig geluisterd moet worden naar de ervaringsdeskundigen (de bewoners die er wonen, die verhuizen en die er eventueel willen gaan wonen). In die zin moeten begrippen als ‘planning’ vergeten worden, maar moet veel meer gezocht worden naar ‘inpassing’. We moeten ons meer bezig houden met de randvoorwaarde voor de inpassing met alle bescheidenheid, die daarbij hoort.
Kenmerkend aan een stad of een dorp is dat deze is gegroeid door wijzigingen en toevoegingen in het verleden. Op dezelfde wijze kan ook de aanpassing van bestaande woningen groeien. Er wordt niet vooraf een concreet eindplan vastgelegd, maar gaandeweg de tijd kan de bewoners of de eigenaren zelf bepalen wanneer ze een bepaalde aanpassing doen aan de woning. Kenmerkend van deze aanpassingen is wel dat ze passen in de totale kwaliteit. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het aanbrengen van een erker, het aanpassen van de badkamer of het realiseren van een vaste trap naar de zolder.
Het verleden leert over het gebruik van bouwstenen
Het verhaal gaat over de serie van één, waarbij gezocht wordt naar standaardisatie op bouwsteenniveau en naar meer maatwerk over de toepassing ervan. De kaders worden gevormd door de gemeenschappelijke beeldtaal van een straat of blok en wat zich vertaalt veelal in textuur en ornament. Het zoeken naar bouwstenen, die het beeld, de ruimte en het comfort moeten leveren, is van alle tijden.
Bij het zoeken naar de oplossing van de serie van één, spelen projectoverstijgende oplossingen een rol, of het nu om het dak, de gevel of de woning-intern gaat. De verborgen techniek zal meer overeenkomsten gaan vertonen, terwijl het beeld en het comfort passend gemaakt wordt. De serie van één bedenk je niet per project of woning, maar voer je uit per woning met alle voordelen van een seriegrootte. Dus er zullen onderliggende bouwstenen ontwikkeld moeten worden. Hiervoor biedt het verleden de nodige aanknopingspunten (5).
Kijken we bijvoorbeeld naar de tuindorpen van omstreeks de jaren 20 dan ontdekken we dat op het eerste gezicht de uniformiteit overheerst. Dit beeld wordt versterkt door de soberheid van de omgeving, die in de loop der tijd is aangepast door onder andere de inrichting van de straat (denk aan woonerven). Als we proberen hier doorheen te kijken, dan zien we dat dit uniforme beeld eigenlijk opgebouwd is uit heel veel variaties op een basisplan (bouwstenen), zoals dakvormen, terugspringende voorgevel, erkers, voordeur ter plaatse van de kop enzovoort. Bij het interveniëren in bestaande wijken kunnen we deze voorbeelden in ons achterhoofd houden als het gaat om een uniforme beeldtaal met ruimte voor individuele opties.
De keuze bij het individu met gemeenschappelijke kaders
Het betoog poogt de achtergronden en de kaders te formuleren, die de noodzaak en de mogelijkheden van de serie van één kunnen vergroten en uiteindelijk de keuze voor de individuele bewoner dichterbij kunnen brengen. Globaal zijn de volgende uitgangspunten te formuleren:
- Minder plannen op buurt- en woningniveau en meer inpassen;
- De lessen uit het verleden met betrekking tot basisplan en opties uittillen boven het niveau van een project (projectoverstijgend);
- Het ontwikkelen van een gemeenschappelijke beeldtaal, die ruimte geeft aan verschillen;
- Het ontwerp van bouwstenen in de geest van de traditie, die maatwerk met de voordelen van seriegrootte combineert;
- Beginnen met luisteren naar de miljoenen ervaringsdeskundigen op het gebied van wonen (de bewoners).
Als we deze uitgangspunten hanteren bij het ingang zetten van vernieuwingen, dan is morgen de serie van één binnen handbereik.