Van Woonerfwoning Naar Hybridewoning

Woningtype als ordeningsprincipe (14)

Van woonerfwoning naar hybridewoning

In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn circa 1,2 miljoen woningen gebouwd, waarvan er veel gesitueerd zijn in wat we tegenwoordig de bloemkoolwijken noemen (1). Dit geldt ook voor het complex De Poorter te Montfoort, met de daarin gelegen woningen. De woonerven, de scheiding van auto en voetganger, smalle woningen, de bergingen aan de voorzijde van de woningen en vaak relatief veel hellende dakvlak zijn de fysieke kenmerken. En dit geldt ook voor de wijk, waarvan het complex de Poorter een onderdeel van vormt.
De woningen van de Poorter vertonen ook de specifieke eigenheden. De hoofdmassa is 4,40 m1 breed (h.o.h.) en 10,60 m1 diep. Aan de voorzijde is de woning voorzien van een gecombineerde entree, toilet en berging. Dat wat bij veel vooroorlogse woningen aan de achterzijde werd toegevoegd, werd in de jaren zeventig aan de voorkant aangebracht.

Lees verder

Bloemkoolwijken: wonen met groen en ruimte

Tijdens het congres ‘Bloeiende bloemkoolwijken’, mede georganiseerd door de SEV, is een workshop verzorgd door Jan Willem van de Groep en Martin Liebregts, met als titel ‘In het teken van gemoedelijkheid’. De lezing ging o.a. in op de mogelijkheden van verregaande energiestrategieën in de betreffende wijken uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Aangegeven is dat er alle kansen liggen voor een energieneutrale aanpak. Alvorens het thema van energie (-besparing/-opwekking) aan bod komt, zijn de eigenschappen van de wijk en de woningen benoemd, evenals de aanpassingsmogelijkheden (accommoderend vermogen). Tegelijkertijd wordt een aantal dilemma’s opgesomd, waarbij het aspect tijd een belangrijke rol speelt.
Om de mogelijkheden in de praktijk volop te kunnen benutten, zullen enkele kwesties opgelost of aangepakt moeten worden, die als volgt zijn te beschouwen.

 

 

Lees verder

de jaren zestig wijk (9): de opkomst van de gamma-cultuur

Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons

In de jaren vijftig en zestig domineerde de ligusterhaag de tuinen van de rijtjeswoning, soms afgewisseld met meidoorn, beukenhaag of laurierkers. Het groene karakter van de wijken werd er extra door versterkt. Een goed geknipte ligusterhaag was de toets van bijna elke bewoner.
De bewoners waren een soort pioniers, die de grootschalige stadsuitbreidingen gingen bewonen. Zij combineerden de nieuw verworven luxe met de traditie uit het verleden. De ligusterhaag was hiervoor het symbool. De paaltjes met draad vormden de lijn waarop de plantjes uitgezet werden. Maar nu, zoveel jaren later, is er veel veranderd. De bewoner woont meer op zichzelf en van een gemeenschap is niet zonder meer sprake. In zo’n situatie probeert eenieder zoveel grond goed omheind te krijgen.

  Lees verder

de jaren zestig wijk (8): auto’s en garages in het gelid

Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons

De achterliggende gedachten
In het boek ‘Eindhoven, stadsontwikkeling 1900-1960’ geeft Piet Beekman een samenvatting van een artikelenserie van Eindhovense architecten, verschenen in 1947 in het Eindhovens Dagblad (1).
In dit kader haal ik hier enkele quotes uit:

  • De hemel beware de komende generatie van de last van etagewoningen. Geen stapelmensen in stapelwoningen.
  • En zo – gestapelde bouw in de stadskern en rustige lage bebouwing van de woonwijken – wordt de verveling vermeden, die nu zo drukkend op Eindhoven rust.
  • Qua woningtype pleit men voor eengezinswoningen met een slaapverdieping, die volledig is opgeschaald, en een kap. Want dit type huis is immers sterk verankerd in de woonzeden in deze omgeving.
  • Woon-, eet- en kookkeuken typeren de woonzeden, maar men is het niet eens met deze grote keukens: ‘Weg met de woonkeuken!’. De woonkeuken is meer op zijn plaats in landelijke gebieden en men valt in een woonkeuken gauw terug ‘in minder goede maaltijdgewoonten…met de pan op tafel’. Men dient te eten in de woonkamer.

Verder wordt in hetzelfde boek aangegeven dat de stadsuitbreiding in Eindhoven moest aansluiten op de eenheid van een parochie. Of zoals destijds verwoord werd:
De Wijkgedachte zal in Eindhoven – als in elke Brabantse stad – haar uitgangspunten in de parochie vinden. Van kerkelijke zijde streeft men naar kerken voor ca. 5.000 gelovigen. Aangezien wij in Eindhoven kunnen rekenen, dat ± 80% van de bevolking rooms-katholiek is, zal dus de omvang van een parochie op ± 6.000 personen kunnen worden gesteld.
Deze benadering heeft ertoe geleid dat de wijkgedachte in de Eindhovense stedenbouw een totaal andere vorm heeft gekregen dan de stadsuitbreiding van steden in het westen van Nederland. Wijken, resp. buurten hebben en kleinere omvang.

Lees verder

de jaren zestig wijk (7): de verdwenen, resp. lege scholen, kerken en buurthuizen

Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons

Een terugblik

De jaren zestig wijken zijn ontstaan toen de woningnood volksvijand nummer één was. Het tekort was groot. Dit werd nog versterkt door een snelle afname van de woningbezetting en de sterke groei van het aantal huishoudens. In de periode 1950-1970 is de woningbezetting afgenomen van 4,2 naar 3,2 personen en is het aantal huishoudens toegenomen met bijna 50 procent. In dit licht is mede de naoorlogse woningbouw tot stand gekomen.

Ontwikkelen en doorontwikkelen hebben tijd nodig. Het is geen kunst om grote vragen te formuleren, maar veeleer om die op te splitsen in behapbare kleine antwoorden. In die zin is het nodig om de tijd te nemen om de bestaande kwaliteit te begrijpen en de passende antwoorden te formuleren. Dit geldt ook voor leeggekomen scholen, kerken en buurthuizen. Het loopt niet weg, als je er even over nadenkt.

 

  Lees verder

de jaren zestig wijk (6): het imponerende groencasco en de ‘lege’ ruimte

Auteur: Martin Liebregts

Buurt of wijk

Als het om het groen in relatie tot een wijk gaat, is het van belang te weten wat de omvang van het gebied is. De begrippen buurt, wijk en stadsdeel lopen nog al eens in elkaar over (1). Een buurt heeft gemiddeld duizend woningen en bij een wijk ligt het in de orde van grootte van 5 duizend woningen. Of het nu buurt of wijk heet, het gaat dus om een gebied van circa 2 à 3 duizend woningen, die be-schikken over een winkelvoorziening, scholen, park(je) en overige wijk-/buurtvoorzieningen (zoals tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw een kerk).

De grootte en het karakter van het park in de buurt

In de wijkopzet van de jaren zestig beschikt een wijk of een buurt over een park, waarvan de grootte mede bepaald wordt door het aantal woningen dat erop betrokken is. Bij een buurt van circa 25 honderd woningen heeft een dergelijk park de omvang van 4 ha. Aansluitend op deze groenzone worden scholen en andere wijkvoorzieningen gegroepeerd. De schaal waarop de wijkontwikkeling in het verle-den heeft plaatsgevonden, bepaalt vaak de maat van het park. Hoe kleiner de afzonderlijke wijken, des temeer krijgt het groen een versnipperd karakter. Grote parken van ca. 6 ha vereisen een groot gebied met gauw al zo’n 4 à 5 duizend woningen.
Het karakter van deze parken kan sterk verschillen. Twee verschillende oplossingen zijn hierbij te onder-scheiden:

Lees verder

de jaren zestig wijk (5): de stempels als stedenbouwkundige ordening

Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons

In de jaren zestig wijken probeerde men een scheiding aan te brengen tussen het doorgaande autoverkeer en het wonen. Binnen de wijk-/buurtuitvalswegen werden zich herhalende stedenbouwkundige eenheden, zogenaamde stempels, aangebracht, met woonstraten en veelal met gebruik van meerdere woongebouwtypen. Al het doorgaande verkeer wordt buiten de buurt om geleid, waardoor een rustig woongebied wordt gerealiseerd, met een zo groot mogelijke veiligheid voor de jeugd. Elke buurt of wijk wordt gekenmerkt door zijn eigen specifieke stempels. Maar voor bijna alle stempels geldt, dat er woonstraten en/of woonerven gerealiseerd worden, die vrij blijven van (doorgaand) gemotoriseerd verkeer.
Alle wijken kennen een grote, gemeenschappelijke groenzone.

Lees verder

De zestiger jaren wijk(4): winkelcentra als herhalend beeld

Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons

Het zijn de eerste winkelcentra die direct al ruimte boden aan de opkomende zelfbedieningsmarkt, door de flexibiliteit en de mogelijkheden om zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden. In de loop der jaren zijn de bakker, slager en groenteboer verdwenen en zijn er meerdere supermarkten voor in de plaats gekomen. Het ideale eiland met de dagelijkse voorzieningen heeft een andere context gekregen. De wereld is in de afgelopen vijftig jaar structureel veranderd. De kunst is nu om de winkelcentra uit het verleden met het herhalend beeld als eiland van voorzieningen een nieuwe plaats te geven in de woonwijk van de toekomst. Alleen de woningen aanpakken biedt geen antwoord op het gewenst beeld dat toekomstwaarde heeft.


Lees verder

De zestiger jaren wijk (3): sobere strengpersarchitectuur

Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons

Met de architectuur van de afzonderlijke woning is niets mis. De verhoudingen van de gevels kloppen. Met zorg is er vormgegeven aan de principes van het Moderne Bouwen. Alleen de hellende daken verwijzen nog naar het verleden. In die zin onderscheiden de jaren zestig zich van de periode erna, waar er vaak minder respect was, qua textuur en geleding, voor de wetten van de schoonheid.
Nog steeds kunnen de eenvoud en de herhaling me beroeren als uitdrukking van een machine, de gelijkheid en de zoektocht naar de essentiële eenvoud. Maar de herhaling waarover het zich uitstrekt, is als gebied in de huidige beleving te groot. Het duidelijk te onderscheiden ensemble ontbreekt als het ware en alleen de kenner ziet nog het verschil.

Lees verder

De zestiger jaren wijk (2): monofunctionaliteit en functiescheiding

Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons

Een terugblik
Nooit in de geschiedenis is de functiescheiding zo ver doorgevoerd als in de stedenbouw van na de oorlog. Zelfs het winkeltje op de hoek verdween en werd ondergebracht op een plek veelal omringd door kerk en school. Nu, zestig jaar later, ontstaan in de woningen allerlei thuiswerkplekken, veelal verborgen voor de bezoeker en alleen herkenbaar aan een bordje bij de voordeur. Elk stukje grond is in de naoorlogse periode bij wijze van spreken bestemd voor wonen, speelgroen, kijkgroen, verblijfgroen, parkeren, garages etc. Alles is geordend vanuit een visie van samenleven, die zijn tijd deels heeft gehad. De buurt, de wijk is nu eenmaal niet de schaal waarop het leven zich momenteel afspeelt.
De organisch gegroeide stad als alternatief is niet te reproduceren. De vraag is of het zinvol is en de negatieve neveneffecten niet groter zijn dan de mogelijke voordelen van een meer stabieler leefmilieu. Maar wel is het noodzakelijk in de monofunctionele wijken uit de naoorlogse periode – in het bijzonder die uit de jaren zestig – meer ruimte voor ‘leven’ te scheppen. Een lint van locatie en plekken te benoemen, waar naast wonen ook andere activiteiten plaats kunnen vinden. Hoofdroutes die zich zo kunnen ontwikkelen tot gebieden, die meer het karakter van openbare ruimte krijgen dan van een gesloten woonmilieu en die zich tevens als beeld ook kunnen onderscheiden.

Lees verder