Door Martin Liebregts
Foto’s: Roel Simons
Een terugblik
Nooit in de geschiedenis is de functiescheiding zo ver doorgevoerd als in de stedenbouw van na de oorlog. Zelfs het winkeltje op de hoek verdween en werd ondergebracht op een plek veelal omringd door kerk en school. Nu, zestig jaar later, ontstaan in de woningen allerlei thuiswerkplekken, veelal verborgen voor de bezoeker en alleen herkenbaar aan een bordje bij de voordeur. Elk stukje grond is in de naoorlogse periode bij wijze van spreken bestemd voor wonen, speelgroen, kijkgroen, verblijfgroen, parkeren, garages etc. Alles is geordend vanuit een visie van samenleven, die zijn tijd deels heeft gehad. De buurt, de wijk is nu eenmaal niet de schaal waarop het leven zich momenteel afspeelt.
De organisch gegroeide stad als alternatief is niet te reproduceren. De vraag is of het zinvol is en de negatieve neveneffecten niet groter zijn dan de mogelijke voordelen van een meer stabieler leefmilieu. Maar wel is het noodzakelijk in de monofunctionele wijken uit de naoorlogse periode – in het bijzonder die uit de jaren zestig – meer ruimte voor ‘leven’ te scheppen. Een lint van locatie en plekken te benoemen, waar naast wonen ook andere activiteiten plaats kunnen vinden. Hoofdroutes die zich zo kunnen ontwikkelen tot gebieden, die meer het karakter van openbare ruimte krijgen dan van een gesloten woonmilieu en die zich tevens als beeld ook kunnen onderscheiden.
Al in de jaren zestig van de vorige eeuw waren er tegengeluiden tegen de rigide toepassing van de functiescheiding. De meest bekende is Jane Jacobs, die in haar boek ‘The Death and Life of Great American Cities’ (1961) een pleidooi houdt voor een minder starre functiescheiding en ruimte voor stedelijke openbaarheid. Ook zij pleitte er destijds voor oude gebouwen niet te slopen, maar die te benutten voor minder financieel draagkrachtige activiteiten, die bijdragen tot verlevendiging van de wijk. De oude winkelstrips, scholen en kerkgebouwen zijn hiervoor nu de uitgelezen mogelijkheid.
De functiescheiding beheerst al de hele twintigste eeuw de stedenbouw. Zowel de traditionele tuindorpers als de moderne nieuwwijkers hebben ernaar gestreefd (van Howard tot Le Corbusier). In de praktijk vindt er geleidelijk een omslag plaats: de zzp-ers, die als basis hun eigen woning hebben, maar ook de toename van thuiswerk veranderen de werkelijkheid. De schattingen van het aantal zzp-ers lopen uiteen van bijna 500 duizend (CBS) tot 1 miljoen. Al deze mensen hebben hun basis veelal in hun eigen huis. Hieraan kan in de bestaande wijken meer ruimte en uitdrukking gegeven worden.
Volop kansen
De ruimte die de jaren zestig wijken biedt, is overweldigend. Nog nooit is er in de geschiedenis van de stedenbouw zo ruim gebouwd met zoveel groen. De kunst is nu om door op kleinschalige wijze te opereren, de bestaande kwaliteit te behouden met het oog op de vragen en wensen voor de toekomst. Laten we ruimte bieden om de fijnschalige wijze de oorspronkelijke stringente functiescheiding te corrigeren.