Ideeën achter het wonen in de jaren zeventig en tachtig

Auteur: Martin Liebregts

Terug kijken roept altijd veel discussies op, omdat niet iedereen dezelfde aspecten zal belichten en de motieven en de aanleidingen verschillend worden beoordeeld. Ze kleuren dus het verleden en de kleur is niet eenduidig. Het is daarom ook niet zinvol alleen terug te kijken als je iets over de huidige kwaliteit wilt zeggen, maar het gaat erom vooral de huidige fysieke structuur op zijn waarde te beoordelen.
Toch is het ondersteunend bij het ontwikkelen van het begrip motieven en aanleidingen te begrijpen, die in het verleden een rol hebben gespeeld. Zo heeft de opkomst van de breedplaatvloer ervoor gezorgd dat de overspanning ineens vergroot kon worden, terwijl de woningbreedte versmald werd. Echter de totale dichtheid (aantal woningen) werd niet groter. (1)

Ideeën om te verbeelden, een citaat uit 1971
Om een beeld van de gedachte rond 1970 weer te geven, is het misschien aardig te citeren uit een eigen project uit die tijd, getiteld ‘Experimentele woningbouw’. Als groep studenten werd getracht een visie op wonen te ontwikkelen, om die vervolgens te vertalen in plannen (2). En omdat we altijd kinderen van onze tijd zijn, weerspiegelen veelal de discussies, die op dat moment gevoerd worden, de tijdgeest en de heersende opvattingen. Hier volgt een deel van de inleiding van het projectverslag.

De stad moet twee ervaringen mogelijk maken, dat ze een omringende wereld is, die tot gemeenschap dwingt, en tegelijkertijd individuele vrijheid geeft en garandeert (Die Unwirklichkeit unserer Städte, A. Mitscherlich). Zoveel steden, zoveel mensen.
Bij het zoeken naar een moderne conceptie van de stad stuit men op de gecompliceerde structuur en het complexe samenspel der verschillende componenten. Het natuurlijke, pluriforme en dynamische karakter van de stad bepaalt haar innerlijke wezen. Bij het ontwerpen van een stad zal men zich moeten realiseren dat de elementen waaruit de stad is opgebouwd, op een ingewikkelde manier samenhangen en samenwerken en dat de relatie tussen twee elementen zich niet beperkt tot die twee, maar ook in relatie staan met andere elementen. Een stad is geen aaneenschakeling of opeenstapeling van functies, die automatisch resulteert in een natuurlijke en leefbare wereld.
Het eerste aspect is de integratie van de functies: wonen, werken, recreëren en dienst verlenen. Als men de stad verdeelt in gebieden met eenzelfde functie, waarbinnen de regelmatigheid domineert, zal dit resulteren in een monotonie en leiden tot een vervreemding bij het individu. Dit nu is een oorzaak van de verveling bij het individu, omdat men van nature behoefte heeft aan contrastervaring. Tevens ontkent men de grote betekenis van de vervlechting van deze natuurlijke levensfuncties voor het individu. De stad is dan een kunstmatig en opzettelijk gepland, gemanipuleerd object van de industriële massacivilisatie in plaats van een samenhangende structuur, waarbinnen de verschillende componenten tot een eenheid samenvloeien. Door de integratie van functies schept men bepaalde condities waardoor dit vermeden wordt en reduceert men de afstand tussen de plaatsen van de diverse individuele activiteiten.
Deze bereikbaarheid stelt de mens in staat om zonder de inspanning van een lange rit, en speciaal voor de ouder, zonder het verzuim in de opvoeding van de kinderen, deel te nemen aan meerdere maatschappelijke activiteiten. Een vervolg van de scheiding tussen het wonen en het werken kan zijn, dat rond het industrie-, werkgebied, althans in de omgeving ervan, alleen arbeiders komen te wonen, daar zij zich meestal op geringe afstand van hun werk vestigen. De scheiding tussen wonen en werken resulteert dan in een scheiding van sociale milieus.
De integratie van de functies impliceert niet automatisch de opheffing van de uniforme monotonie. Ook op kleinere schaal moet men proberen contrastervaring mogelijk te maken. Door de differentiatie in de plaatselijke omgeving, wat correspondeert met de differentiatie in hoogte en dichtheid, in woonomgeving, woonvormen en woningtypen, kan men een klimaat en een atmosfeer scheppen, waarin het individu zijn eigen identiteit kan terugvinden en zich kan ontplooien. (De differentiatie in woonvormen en woningtypen impliceert, dat binnen gebied een spreiding in leeftijdsgroepen en sociale milieus aanwezig is.)
Het sociale contact en de recreatiemogelijkheden staan in directe relatie met de plaats van het gemotoriseerde verkeer binnen de stad.
Verdere aspecten, die een nader onderzoek vereisen wil men tot een gefundeerde opvatting komen omtrent de essentie van de stad, zijn o.a. scheiding tussen stad en platteland, tussen cultuur en natuur, de noodzakelijke aanwezigheid van een stadskern, omdat dit de gerichtheid van het stadsleven mede bepaalt.

Een terugblik in thema’s
Als je de bovenstaande uiteenzetting wilt samenvatten, dan kun je stellen, dat de volgende thema’s uiteindelijk besproken zijn:

• Een stad of woonwijk is geen optelsom van functies, integratie is belangrijk. Zo niet, dan ontstaat er monotonie.

• Het belang van contrastering: differentiatie in functies, doelgroepen, dichtheid, woonomgevingen, woonvormen en woningtypen als basis voor identiteit.

• De relatie natuur en cultuur en de verhouding stad-platteland.
Het is mede in die context dat de woonerven zijn ontstaan en er gepoogd werd om een organische, naar binnen gerichte kleinschalige wereld vorm te geven. De straat moest weer tot leven komen en ruimte bieden aan spelende kinderen en sociaal contact. De orthogonale structuur werd verlaten en door de kronkelingen werd gegroeide structuur geopperd, met voortdurend wisselende beelden.

En nu, los van alle ideologieën en de oorspronkelijke thema’s, is het de kunst de eigenheid te ontdekken van de wijken en woningen uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.

Bronnen
(1)    Dichtheid bouwperiode in Eindhoven:
         –  Vijftiger jaren wijken                             :  26 won/ha
         –  Zestiger jaren wijken                             :  27 won/ha
         –  Zeventiger/tachtiger jaren wijken      :  21 won/ha
         Dichtheid Haagse Beemden, Breda       :  28 won/ha).
         Het ligt dus tussen 20 en 30 won/ha landelijk.
         (Bron: BouwhulpGroep B.V., 2011)
(2)    De studie werd verricht in 1971 aan de TU/e te Eindhoven en op dat moment was het begrip experimentele woningbouw een item in het zoeken naar nieuwe, geëigende woonvormen als reactie op de massaliteit uit de voorafgaande periode.
(3)    Allerlei boeken en tijdschriften werden algemeen gelezen (‘Experimentele woningbouw’, Martin Liebregts e.a., Eindhoven, 1971) om tot ‘eigen’ opvattingen te komen. De tijdschriften PLAN en FORUM (uit het verleden) waren dergelijke documenten.
Een aantal auteurs werd destijds veel geraadpleegd: Jane Jacobs, Hans Paul Bahrdt, Alexander Mitscherlich, Richard Sennett, Christopher Alexander.