Bewoners aan het woord

Door Dagmar Ebbeling

Voordat we een renovatieplan maken houden we bij voorkeur een enquête onder bewoners. Dit omdat zij de woondeskundigen zijn van de betreffende woningen. Zij kunnen als geen ander aangeven waar de pijnpunten in het gebruik liggen. Dit levert waardevolle informatie op waarmee we de plannen sterker kunnen maken en waarmee we een beter draagvlak voor de te nemen ingrepen kunnen bereiken.

Vaak heeft de corporatie al veel informatie vanuit de onderhoudshistorie en vanuit het klachtenonderhoud. Ook komen tijdens bouwtechnische opnamen al veel punten aan het licht. Echter door het houden van een enquête, mits deze wordt uitgevoerd binnen een bepaald systeem, kunnen resultaten worden vergeleken.  De afgelopen 30 jaar hebben we inmiddels zoveel enquêtes op vergelijkbare wijze gehouden dat we op basis van woningtype, bouwjaar en bewonersgroep al een redelijke inschatting van de algemene beoordelingen kunnen maken. De toegevoegde waarde zijn de verborgen kwaliteiten van de woning die boven komen. Er wordt niet alleen naar de negatieve onderdelen van de woning gevraagd, maar ook naar de positieve zaken. Mensen geven aan waarom ze graag in de woning en in de omgeving wonen.

Lees verder

Ontwerpen met het penseel

door Dagmar Ebbeling

Tegenwoordig is er bij een renovatie- of groot-onderhoudsplan,  naast het aanpakken van technisch noodzakelijke mankementen, vaak wat minder ruimte in het budget voor het verbeteren van de uitstraling. Het is daarom belangrijk om de uitstraling te verbeteren met minimale extra inzet van middelen.

Het is duidelijk dat wanneer het voegwerk technisch niet meer voldoet, dit vervangen moet worden. Door goed naar de gevel te kijken kan misschien met een andere kleur voegwerk dan bestaand of door bijvoorbeeld het voegwerk wat meer terug te leggen als bestaand een geheel nieuw gevelbeeld ontstaan. Wordt daarnaast ook de gevel gereinigd dan lijken de woningen weer als nieuw. Hetzelfde geldt voor het vervangen van het dak. Dit biedt ruimte aan het uitkiezen van een andere pan of kleur pan dan bestaand, die de woning een andere uitstraling kan geven.

Het gaat om het bekijken van de technische te nemen maatregelen in het gevelbeeld. Door eventueel kleine maatregelen toe te voegen of net iets meer uit te geven aan een andere kwaliteit dan bestaand, -bijvoorbeeld het vervangen van pvc hemelwaterafvoeren door zinken hemelwaterafvoeren, of betonpannen door keramische pannen met een andere kleur-, kan een wat sobere uitstraling opgefrist worden voor een termijn van zeker 25 jaar.Blaarthem bestaande - nieuwe situatie

Ook wanneer het slechts een korte instandhoudingsbeurt voor 15 jaar betreft zijn er nog steeds mogelijkheden voor het verbeteren van het straatbeeld. Zelfs wanneer alleen een schilderbeurt wordt uitgevoerd, of een klein onderhoud waarmee het project nog een beperkt aantal jaar in stand wordt gehouden, liggen mogelijkheden om de gehele uitstraling te verbeteren. De woningen hebben dan toch een goede schilderbeurt nodig, wat ruimte geeft aan het wijzigen van kleuren. Zelfs wanneer de kozijnen van aluminium zijn is het mogelijk de kleurstelling zo aan te passen dat ingrepen uit het verleden verzacht kunnen worden.

Door het veranderen van een aantal kleine onderdelen van het gevelbeeld kan een heel nieuw en fris straatbeeld ontstaan. En dan is het echt niet altijd noodzakelijk dat er veel extra maatregelen worden getroffen. Juist door gebruik te maken van de technisch noodzakelijke maatregelen, of nu voor 15, 30 of 45 jaar onderhoud gepleegd wordt, kan de uitstraling van een hele straat veranderen en daarmee ontstaat ruimte voor verbetering. Het is alleen de kunst om deze ook te benutten.Tivoli bestaande situatie en proefwoning met aangepaste kozijnkleur dakkapel

NIEUWE PATRONEN ONTDEKKEN EN INZETTEN

serie over nieuwe plattegronden -9-

Door: Martin Liebregts en Sandra Arts

Het begon allemaal met de zoektocht naar nieuwe plattegronden en gebouwtypen, die bij (her)ontwikkeling gebruikt kunnen worden. Hiervoor is een breed scala aan bewoningswijzen bekeken, variërend van groepswonen, eenkamerwoning, tweekamerwoning, driekamerwoning tot de ‘traditionele’ gezinsbewoning (vier- à vijfkamerwoning). Verder zijn de maatstructuur en het ontsluitingsprincipe in de beschouwing meegenomen. En nu, zoveel verhalen en analyses verder, is het interessant welke patronen zichtbaar zijn in de praktijk en welke een herhaling verdienen.

Lees verder

RUIMTELIJKE VRIJHEID DOOR EEN VASTE STRUCTUUR

serie over nieuwe plattegronden -8-

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Bij de ontwikkeling van een locatie, wijk of blok is men vaak terughoudend om te denken in een bouwstructuur, omdat het de creativiteit zou ondermijnen. Als ik daar geluiden hoor denk ik aan de ‘oude’ steden, die volgens een gridpatroon zijn opgebouwd (1). Er is geen mens te vinden die zal beweren dat de ruimtelijke kwaliteit en diversiteit binnen het grid geen kans krijgt. Juist de ogenschijnlijke strenge afspraken over de hoofdstructuur laat in de praktijk een grote verscheidenheid aan invullingen zien en zorgen ervoor dat elk samenstellend onderdeel zijn eigenheid kan krijgen. Dus vaste structuur en ruimtelijke vrijheid met eigen identiteit zijn niet per definitie strijdig.

Lees verder

DE MAAT DER DINGEN EN HET VERBAND TUSSEN GEBOUW, ONTSLUITING EN WONINGTYPE

serie over nieuwe plattegronden – 7 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

De locatie, de mogelijkheden en de wensen

Bij elke invulling van een locatie, waarbij de stedenbouwkundige massa de leidraad vormt als bindend element tussen stad en gebouw, is het een zoektocht om de ruimte te ontdekken voor een gedifferentieerd woonprogramma. Juist de compactheid zorgt ervoor dat er in de praktijk sprake is van een ingewikkelde programmatische puzzel. Bij grondgebonden rijtjeswoningen is het daarentegen eenvoudig. De keuze ligt bij eengezinswoningen tussen vaststelling van de breedte met de bijbehorende diepte. Zo kun je dan eenvoudig rijtjeswoningen schakelen. De moeilijkheid ontstaat dus bij stedelijke bouwblokken. Of je die nu nieuw ontwikkelt of herontwikkelt. Op dat moment heb je te maken met het samenspel van het te realiseren woonprogramma – variërend van groepswonen tot appartementen -, de gewenste flexibiliteit erin en de keuze voor de bouwstructuur. Een structuur die bestaat uit ontsluitingsprincipes, beukmaat en de beschikbare ruimte, uitgedrukt in lengte, breedte en hoogte van de massa.

Lees verder

DE MATEN VAN HET WONEN, EEN LANGE TRADITIE

serie over nieuwe plattegronden – 6 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

De afgelopen vijftig jaar is er in wezen weinig veranderd in het aanbod over het wonen. Zelfs de toename van de woninggrootte is beperkt. Door de flexibiliteit van de woningen in de periode van 1950-1970 is de woonruimte automatisch vergroot met de aangrenzende slaapkamer, die gescheiden was van de woonkamer door een glazen wand of kastwand, zoals o.a. gestapelde woningen en de eengezinswoningen met voor- en achterkamer.

In dit artikel, in de serie over nieuwe plattegronden, staat de eengezinswoning centraal. In wezen gaat het om de geringe wijziging van de afgelopen vijftig jaar als het gaat om de oppervlakte voor de afzonderlijke activiteiten. Woonkamer en keuken zijn in huidige plattegronden samengevoegd. De douche is wat ruimer geworden en de ruimte in de kap wordt bijna altijd benut. Maar de absolute grootte van de woonverdieping beweegt zich rond hetzelfde gemiddelde: een bruto oppervlak voor de begane grond van 50 m² ( in het verleden ruim 6 m¹ breed bij ruim 8 m¹ diep en nu 5,4 m¹ bij circa 9,5 m¹). Maar als de oppervlakte bescheiden groeit, wat is er dan met het aanbod gebeurd? Om deze vraag te beantwoorden, kijken we naar de nieuwbouw anno 2012 (1).

Lees verder

STRUCTUUR VOOR WOONUNITS MET EEN, TWEE EN DRIE KAMERS

Een serie over nieuwe plattegronden – 5 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Een terugblik en reflectiemoment (1)

Al sinds het begin van de sociale woningbouw en de bemoeienissen van de professionals ermee, heeft flexibiliteit op de agenda gestaan. In eerste instantie was dit ingegeven door de beperkte ruimte en zocht men naar mogelijkheden om dag en nacht in een flexibel ruimtegebruik te vertalen. Deze gedachte kent iedereen uit de wereld van caravans. Op eenvoudige wijze is het gebruik van de dag om te toveren in een slaapplaats. Vanaf begin jaren zestig staat flexibiliteit in het teken van keuzevrijheid over de inrichting van de woning en worden gebruik en inrichting van het casco losgekoppeld (als vervolg op vooroorlogse ideeën, o.a. van Le Corbusier) en vertaald naar het OPEN BOUWEN. Rond 1980 komt het onderwerp opnieuw op de agenda te staan, nu vanwege de grotere diversiteit aan bewoningswijzen (tussen groepswonen en gezinswonen). Vervolgens wordt rond 2000 het thema opnieuw ontdekt onder de noemer IFD (Industrieel, Flexibel, Demontabel Bouwen). Het tekent een beetje de zoektocht, die de afgelopen eeuw bewandeld is. Nu, anno 2012 speelt opnieuw de vraag als het gaat om programmering van stedelijke locaties. Gaat het om studentenhuisvesting, studio’s of driekamerappartementen? Eigenlijk gaat het vooral om huisvesting van eenpersoonshuishoudens, die dominant zijn geworden in de samenleving van de stad (en soms om tweepersoonshuishoudens).

De verschillende sociaaleconomisch posities, die ze in de maatschappij kunnen innemen, leiden bij inkomens stijging tot toenemend ruimtegebruik. Het kan beginnen met groepswonen, bestaande uit individuele kamers met gemeenschappelijke voorzieningen, en eindigen in een driekamerappartement. Als je dit in een historisch perspectief plaatst, ontstaat er toch een soort déjà vu gevoel. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw waren we als bureau intensief bezig met allerlei vormen van groepswonen (2). De beschouwing destijds was onlosmakelijk verbonden met flexibiliteit, omdat het om een nieuw verschijnsel ging en er grote onzekerheid was over de ontwikkelingen in de toekomst. En nu, anno 2012, pogen we opnieuw aan het begrip flexibiliteit invulling te geven. Eigenlijk trachten we een beeld te krijgen van een zinvolle wooncarrière van eenpersoonshuishoudens in een stedelijke omgeving. Pas als we ons dat bewust zijn, begint de technische vertaling. Lees verder

OPTIMALE BASISMATEN VAN DRIEKAMERAPPARTEMENTEN

Een serie over nieuwe plattegronden – 4 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Ontsluiting en nieuwe plattegrondstructuur

De optimale maten en structuur van een driekamerappartement bestaan niet, omdat de cascostructuur en de gebouwontsluiting van meerdere variabelen afhankelijk zijn. De gevellocatie en het totale huisvestingsprogramma leggen vaak de kaders vast van wat mogelijk is. Toch is het zinvol om optimale referenties voor ogen te houden om de specifiek ontwikkelde oplossing te spiegelen. In principe zijn drie hoofdvormen voor de plattegrond te onderscheiden:
A.   Een dubbele beuk, h.o.h. 5,4 m1 en diep circa 9 m1 (corridor/portiek/galerij), aan één gevel alle woonactiviteiten.
B.   Een brede beuk, h.o.h. 7,8 m1 en diep circa 13 m1 (portiek/galerij), aan twee gevels een combinatie van wonen en slapen.
C.   Een lange beuk, h.o.h. 6 m1 en diep ruim 16 m1 (portiek), wonen en slapen aan twee tegenovergestelde aparte gevels.
Voor alle drie de referenties geldt een bvo (bruto vloeroppervlak) van circa 97 m2 en een netto vloeroppervlak van 86 m2 (± 1 m2).
Met deze referenties als uitgangspunt is het vervolgens de opgave om de woningen te optimaliseren voor sociale woningbouw en passend te maken in een cascostructuur, waarbij ook parkeerplaatsen in het gebouw ondergebracht kunnen worden.

Lees verder

STUDENTENUNITS, EEN REPLICA VAN DE BEJAARDENHUISVESTING

Een serie over nieuwe plattegronden – 3 –

 

Door: Martin Liebregts

Rond 1970 zijn er in Nederland in enkele jaren tienduizend wooneenheden voor de zogenaamde ‘bejaarden’ gebouwd. Het omvatte de verzorgingstehuizen met één kamereenheid en incidenteel een tweepersoonseenheid, in combinatie met aanleunwoningen (tweekamerwoningen). Hetzelfde principe wordt nu toegepast bij de studentenhuisvesting met bijna dezelfde typologie en maten. Helaas zijn de bejaardenwoningen na vijftig jaar weer massaal vervangen of grondig gerenoveerd, waarbij alleen het casco nog in stand gehouden werd. Dit is en was het resultaat van een ‘eng’ economisch jasje, dat precies past bij de vraag van de korte termijn. In die zin is er iets te leren bij de invulling van de studentenhuisvesting en het bieden van ruimte aan flexibiliteit, mede met het oog op de toekomst. Tegelijkertijd is het ook verbazend, dat de verzorgingstehuizen en aanleunwoningen in studentensteden niet passend gemaakt worden voor een andere doelgroep. Soms is het verstandig de vraag roerend te maken en op zoek te gaan naar een passende vraag. Nu terug naar het ontwerp van de studentenhuisvesting en de oplossingen die nu bedacht worden met de erbij behorende eigenschappen: gemeenschappelijkheid, maatstructuur en ontsluitingsprincipe (1).

Lees verder

DRIEKAMERAPPARTEMENT EN DE VERHOUDING TUSSEN DE OVERIGE VERTREKKEN

Serie over nieuwe plattegronden – 2 –

Door: Martin Liebregts

Zoals in het vorige artikel is aangegeven, is er een duidelijke relatie tussen de grootte van de woonkamer/keuken en de afmetingen van de slaapkamer/badkamer. Maar bij een bepaalde omvang vlakt dat af (1). Ook de grootte van de badkamer en de berging intern hebben een relatie met de afmetingen van de woonkamer en keuken. Uiteindelijk vertegenwoordigen ze beide luxe en comfort van de woning. De spreiding in de praktijk ligt voor de som van beide ruimten tussen circa 7 en 12 m2. Het is de verhouding tussen basiskwaliteit en luxe, die zich vertaalt in enkele vierkante meters. De basiskwaliteit heeft wel betrekking op nieuwbouw. Voor de bestaande bouw is de grootte van een andere orde. Ter illustratie een badkamer van circa 3,4 m2 leidt in de bestaande woningbouw tot een tevredenheid van 70 procent of meer, terwijl bij nieuwbouw de ondergrens bijna 5 m2 is die gerealiseerd wordt.


Lees verder