Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit

door: Martin Liebregts en Sandra Arts

Voortdurend zijn we op zoek naar die kwaliteit in de gebouwde omgeving, die de tand des tijds doorstaat. Het is vaak niet het moment van de dag die de kritiek van de tijd doorstaat. Behagen voor vandaag leidt vaak naar vergankelijkheid voor morgen. Tijdens de vakantie bezoeken we vaak oude steden en dorpen om te proeven hoe cultuur, kwaliteit en tijd samen tot een doorleefde belevingswaarde zijn gekomen. We slenteren er rond en voelen ons – als het niet te druk is – prettig.
Als het om de gebouwde omgeving gaat, is het toch ook vaak de eerste impressie. Voel je je er prettig. Als je jaren later met meer ervaring terugkomt, kun je het eindelijk ook verklaren. Daarom vormen drie projecten, die ik al bijna dertig jaar ken, de leidraad om iets te zeggen over duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Het zijn drie wijken in Eindhoven: De Bazelbuurt, het Witte Dorp en ’t Ven. Ze vertegenwoordigen drie perioden van het bouwen (1920, 1935 en 1950). En nog steeds beschouw ik deze buurten als van een hoge kwaliteit. De tijd heeft er alleen toe geleid dat ik steeds beter ben gaan begrijpen waarom hier sprake is van een DUURZAME, RUIMTELIJKE KWALITEIT.
Vaak moet je door je oogharen heen zien wat de oorspronkelijke kwaliteit was. De tand des tijds maakt veel slachtoffers.

Lees verder

Nostalgie, romantiek of eigenheid

Op zoek naar de identiteit van een tuindorp.

door: Martin Liebregts en Sandra Arts

Kwetsbare schoonheid

De geschiedenis van een tuindorp is er een van liefde en haat. Voortdurend wisselde de maatschappelijke waardering van dit fenomeen. Bij de opkomst van het tuindorp als fabrieksdorp, mijnwerkerskolonie, of woonwijk was het een antwoord op de beroerde woonsituatie in de steden. Het idee van een tuindorp werd omringd met de nieuwe, gelukkige mens, die in de vereniging van twee kwaliteiten – die van de stad en het groen/de tuin – zich in alle rust kon ontwikkelen. Vervolgens heeft de moderne stedenbouw deze wijken en buurten als ouderwets gekwalificeerd. In de jaren zeventig hing boven al deze wijken de sloophamer. Bijna niemand zag de kwaliteit, behalve de bewoners zelf. De buurten werden rond negentientachtig massaal gerenoveerd, zonder gevoel en liefde. Achteraf is er sprake van verminkingen, die destijds zijn aangebracht. Zonder begrip voor detail en schoonheid is de renovatie uitgevoerd. Nu, vijfentwintig tot dertig jaar later, worden we geconfronteerd met deze littekens en staan we opnieuw voor de vraag, wat gaan we ermee doen. Als we door onze oogharen kijken, zien we de schoonheid van het oorspronkelijke vakmensschap.

Lees verder

Een ontwikkeling door de tijd

door: Sandra Arts en Haico van Nunen

De aanpak van het Laurentiusplein onderscheidt zich door verschillende niveaus. Dit sluit aan bij de dagelijkse praktijk van woningcorporaties waarbij niet meer naar één oplossing gestreefd wordt. Er zijn verschillende mensen en het toekomstperspectief van de woningen is ook verschillend. Daarom moeten er ook verschillende oplossingen bedacht worden. De aanpak van de 143 woningen in het Limburgse Voerendaal is dan ook onderverdeeld in groot onderhoud, een deel hoogniveaurenovatie en een deel cascorenovatie. Daarbij wordt er een aantal woningen gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Iedere niveau vraagt om zijn eigen aanpak en eigen technieken.

Laurentiusplein en omgeving
De 143 woningen aan het Laurentiusplein zijn in periode 1915 tot 1921 gebouwd als mijnwerkerskolonie, de sociale huisvesting voor de mijnwerkers die in de Limburgse steenkolenmijnen werkzaam waren. De woningen zijn ontworpen door de architect Jan Stuyt. De tuindorpgedachte vormde de basis van het stedenbouwkundig en architectonisch concept. Kenmerkend aan zijn ontwerpen zijn de typisch landelijke architectuur, de duidelijke scheiding tussen openbaar en privé, de ruime opzet (grote kavels) en een verwijzing naar een organische opbouw (romantisch, landelijke opzet).

Oorspronkelijk hadden de verschillende woningtypen van het complex vrijwel dezelfde plattegrond. Op de begane grond bevond zich de woonkeuken en een voorkamer, met in de bijbouw het washok en een kleine bergplaats. Op de verdieping waren de slaapkamers, waar in het algemeen met veel mensen tegelijk werd geslapen. Het klinkt nu allemaal krap bemeten, maar voor die periode waren de woningen ruim te noemen. Lees verder

Eenvoudig verkaveld in glooiend landschap

Door: Martin Liebregts en Sandra Arts 

De basis voor het renovatieplan ligt besloten in een beeldkwaliteitsplan. Hierin is vastgelegd hoe de soberheid uit het verleden gecorrigeerd kan worden: reinigen metselwerk, buitengevelisolatie op de verdieping, nieuwe puien ter plaatse van voordeuren. Als daktrim is een nieuw ontwikkelde pan gebruikt.
Verder zijn voor de woonomgeving aanvullende maatregelen bedacht om de nieuwe eigenschappen van de strokenverkaveling te verzachten: vormgeven van de erfafscheiding, terugdraaien van landjepik etc. Het resultaat is een fris ogend buurtje dat de bijnaam ‘Klein Thorn’ heeft gekregen door de ‘witte’ uitstraling. 

 In de wijk De Wieër, stadsdeel Heerlerheide te Heerlen, bezit Weller twee woningcomplexen van in totaal 396 woningen, die een stedenbouwkundige eenheid vormen door ontwerp, bouw en verkavelingspatroon. Complex 81 bestaat uit 46 blokken van ieder 6 eengezinswoningen (totaal 276) en Complex 82 uit 12 blokken van ieder 10 galerijwoningen (totaal 120). Het souterrain van Complex 82 omvat 120 bergingen, 101 garages, 2 stookruimten en 1 traforuimte.
De buurt/het deelgebied is gebouwd rond negentienzestig. De strokenverkaveling is een illustratie van de nieuwe stedenbouwkundige opvatting (licht, lucht en zon), met een sterk doorgevoerd gelijkheidsideaal. De aanwezigheid van het beperkt aantal gestapelde woningen zorgt voor enige ruimtelijke ordening door de openheid, hoogte en transparantie. Het groen vloeit bijna weg in het aangrenzende park.
Als je midden in de wijk staat, weet je eigenlijk niet of er ooit aan deze groene oase van zondagse rust een einde zal komen. Er is bijna geen hiërarchie, geen begin, geen einde. Het totaal heeft een enigszins amorfe vorm, omdat de beschikbare grond en contingenten het aantal woningen hebben bepaald. De structuur is abstract en hoeft niet te eindigen.  Lees verder

Op zoek naar ruimtelijkheid

Door: Martin Liebregts en Sandra Arts

Enkele jaren geleden stond in de krant een beschouwing van een nieuwe bewoner over zijn nieuwbouwwoning. Hij had zijn woning gekocht op basis van de ligging. De plattegrond kon ook nog wel. Het was niet ideaal. Het materiaalgebruik was verschrikkelijk. De plinten, de kozijnen, de aftimmering, niets leverde enige waardering of emotie op. Het volledig ontbreken van een mogelijke identificatie moest gecompenseerd worden door de nieuwe inrichting. De ziel ontbrak. Hoe anders is dit vaak bij de doorsnee vooroorlogse woning.
Het ontbreken van een ziel geldt vaak ook voor de latere aanpassingen van bestaande woningen. Om de beschikbare ruimte te vergroten, worden er bij grondgebonden woningen ‘hokken’ toegevoegd. De vierkante meters nemen toe, maar de ruimtelijke kwaliteit neemt af. Wie heeft zich bij de zoektocht naar een woning niet afgevraagd waarom de serre of de vergroting van de woonkamer nodig was, terwijl het er alleen maar donker, ongezellig en hokkerig van was geworden. De woning wordt dan een magazijn in plaats van een leefruimte.

Dit artikel is een zoektocht naar de mogelijkheden van de vergroting van eengezinswoningen uit de jaren vijftig en zestig, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De ruime percelen bieden alle mogelijkheden. Door de woning met 50, 100 of 150 kubieke meter te vergroten, ontstaat een woning die voor meerdere doelgroepen geschikt is. Zo wordt een effectief antwoord gegeven op de vergrijzing van de woningvoorraad: ruimer, luxer en meer uitstraling.  Want de woningen zullen aangepast moeten worden, voordat de aanpassing van de woning behandeld wordt, wordt nader ingegaan op die eigenschappen van de woningkwaliteit, die ervoor zorgen dat het er prettig toeven is. Lees verder