Samenspel

Door: Dagmar Ebbeling 

Bij het maken van renovatieplannen, groot of klein, is het betrekken van bewoners steeds vaker een onderdeel van de planvorming. Regelmatig zitten we om tafel met een groep bewoners, die samen een klankbordgroep vormen, om plannen door te spreken voordat deze aan alle bewoners worden gepresenteerd. Eén van de belangrijkste bijdragen van de klankbordgroep is dat we samen kunnen uitvinden aan welke veranderingen, aanpassingen en keuzemogelijkheden de bewoners het meeste behoefte hebben.

Om met bewoners over de plannen te communiceren, kunnen verschillende zaken worden ingezet. Het is belangrijk te laten zien welke keuzemogelijkheden er geboden kunnen worden, maar het is net zo belangrijk dat iedereen begrip krijgt van de kosten die daarmee gemoeid zijn. Niet elke aanpassing kan kosteloos binnen een renovatieplan worden aangeboden aan bewoners en niet elke keuzemogelijkheid wordt uitgewerkt.

Door een indicatie te geven van de kosten van een ingreep, kan beter worden afgewogen welke maatregelen zinvol zijn bij dat betreffende project. Iedereen zal begrijpen dat het geld maar één keer kan worden uitgegeven en door informatie te geven over afwegingen (kosten, werkzaamheden, effect) is het voor een klankbordgroep helder waar de keuzemogelijkheden liggen.

Art-04 afb 01

Lees verder

Van Woonerfwoning Naar Hybridewoning

Woningtype als ordeningsprincipe (14)

Van woonerfwoning naar hybridewoning

In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn circa 1,2 miljoen woningen gebouwd, waarvan er veel gesitueerd zijn in wat we tegenwoordig de bloemkoolwijken noemen (1). Dit geldt ook voor het complex De Poorter te Montfoort, met de daarin gelegen woningen. De woonerven, de scheiding van auto en voetganger, smalle woningen, de bergingen aan de voorzijde van de woningen en vaak relatief veel hellende dakvlak zijn de fysieke kenmerken. En dit geldt ook voor de wijk, waarvan het complex de Poorter een onderdeel van vormt.
De woningen van de Poorter vertonen ook de specifieke eigenheden. De hoofdmassa is 4,40 m1 breed (h.o.h.) en 10,60 m1 diep. Aan de voorzijde is de woning voorzien van een gecombineerde entree, toilet en berging. Dat wat bij veel vooroorlogse woningen aan de achterzijde werd toegevoegd, werd in de jaren zeventig aan de voorkant aangebracht.

Lees verder

NIEUWE PATRONEN ONTDEKKEN EN INZETTEN

serie over nieuwe plattegronden -9-

Door: Martin Liebregts en Sandra Arts

Het begon allemaal met de zoektocht naar nieuwe plattegronden en gebouwtypen, die bij (her)ontwikkeling gebruikt kunnen worden. Hiervoor is een breed scala aan bewoningswijzen bekeken, variërend van groepswonen, eenkamerwoning, tweekamerwoning, driekamerwoning tot de ‘traditionele’ gezinsbewoning (vier- à vijfkamerwoning). Verder zijn de maatstructuur en het ontsluitingsprincipe in de beschouwing meegenomen. En nu, zoveel verhalen en analyses verder, is het interessant welke patronen zichtbaar zijn in de praktijk en welke een herhaling verdienen.

Lees verder

RUIMTELIJKE VRIJHEID DOOR EEN VASTE STRUCTUUR

serie over nieuwe plattegronden -8-

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Bij de ontwikkeling van een locatie, wijk of blok is men vaak terughoudend om te denken in een bouwstructuur, omdat het de creativiteit zou ondermijnen. Als ik daar geluiden hoor denk ik aan de ‘oude’ steden, die volgens een gridpatroon zijn opgebouwd (1). Er is geen mens te vinden die zal beweren dat de ruimtelijke kwaliteit en diversiteit binnen het grid geen kans krijgt. Juist de ogenschijnlijke strenge afspraken over de hoofdstructuur laat in de praktijk een grote verscheidenheid aan invullingen zien en zorgen ervoor dat elk samenstellend onderdeel zijn eigenheid kan krijgen. Dus vaste structuur en ruimtelijke vrijheid met eigen identiteit zijn niet per definitie strijdig.

Lees verder

DE MAAT DER DINGEN EN HET VERBAND TUSSEN GEBOUW, ONTSLUITING EN WONINGTYPE

serie over nieuwe plattegronden – 7 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

De locatie, de mogelijkheden en de wensen

Bij elke invulling van een locatie, waarbij de stedenbouwkundige massa de leidraad vormt als bindend element tussen stad en gebouw, is het een zoektocht om de ruimte te ontdekken voor een gedifferentieerd woonprogramma. Juist de compactheid zorgt ervoor dat er in de praktijk sprake is van een ingewikkelde programmatische puzzel. Bij grondgebonden rijtjeswoningen is het daarentegen eenvoudig. De keuze ligt bij eengezinswoningen tussen vaststelling van de breedte met de bijbehorende diepte. Zo kun je dan eenvoudig rijtjeswoningen schakelen. De moeilijkheid ontstaat dus bij stedelijke bouwblokken. Of je die nu nieuw ontwikkelt of herontwikkelt. Op dat moment heb je te maken met het samenspel van het te realiseren woonprogramma – variërend van groepswonen tot appartementen -, de gewenste flexibiliteit erin en de keuze voor de bouwstructuur. Een structuur die bestaat uit ontsluitingsprincipes, beukmaat en de beschikbare ruimte, uitgedrukt in lengte, breedte en hoogte van de massa.

Lees verder

DE MATEN VAN HET WONEN, EEN LANGE TRADITIE

serie over nieuwe plattegronden – 6 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

De afgelopen vijftig jaar is er in wezen weinig veranderd in het aanbod over het wonen. Zelfs de toename van de woninggrootte is beperkt. Door de flexibiliteit van de woningen in de periode van 1950-1970 is de woonruimte automatisch vergroot met de aangrenzende slaapkamer, die gescheiden was van de woonkamer door een glazen wand of kastwand, zoals o.a. gestapelde woningen en de eengezinswoningen met voor- en achterkamer.

In dit artikel, in de serie over nieuwe plattegronden, staat de eengezinswoning centraal. In wezen gaat het om de geringe wijziging van de afgelopen vijftig jaar als het gaat om de oppervlakte voor de afzonderlijke activiteiten. Woonkamer en keuken zijn in huidige plattegronden samengevoegd. De douche is wat ruimer geworden en de ruimte in de kap wordt bijna altijd benut. Maar de absolute grootte van de woonverdieping beweegt zich rond hetzelfde gemiddelde: een bruto oppervlak voor de begane grond van 50 m² ( in het verleden ruim 6 m¹ breed bij ruim 8 m¹ diep en nu 5,4 m¹ bij circa 9,5 m¹). Maar als de oppervlakte bescheiden groeit, wat is er dan met het aanbod gebeurd? Om deze vraag te beantwoorden, kijken we naar de nieuwbouw anno 2012 (1).

Lees verder

OPTIMALE BASISMATEN VAN DRIEKAMERAPPARTEMENTEN

Een serie over nieuwe plattegronden – 4 –

Door Martin Liebregts en Sandra Arts

Ontsluiting en nieuwe plattegrondstructuur

De optimale maten en structuur van een driekamerappartement bestaan niet, omdat de cascostructuur en de gebouwontsluiting van meerdere variabelen afhankelijk zijn. De gevellocatie en het totale huisvestingsprogramma leggen vaak de kaders vast van wat mogelijk is. Toch is het zinvol om optimale referenties voor ogen te houden om de specifiek ontwikkelde oplossing te spiegelen. In principe zijn drie hoofdvormen voor de plattegrond te onderscheiden:
A.   Een dubbele beuk, h.o.h. 5,4 m1 en diep circa 9 m1 (corridor/portiek/galerij), aan één gevel alle woonactiviteiten.
B.   Een brede beuk, h.o.h. 7,8 m1 en diep circa 13 m1 (portiek/galerij), aan twee gevels een combinatie van wonen en slapen.
C.   Een lange beuk, h.o.h. 6 m1 en diep ruim 16 m1 (portiek), wonen en slapen aan twee tegenovergestelde aparte gevels.
Voor alle drie de referenties geldt een bvo (bruto vloeroppervlak) van circa 97 m2 en een netto vloeroppervlak van 86 m2 (± 1 m2).
Met deze referenties als uitgangspunt is het vervolgens de opgave om de woningen te optimaliseren voor sociale woningbouw en passend te maken in een cascostructuur, waarbij ook parkeerplaatsen in het gebouw ondergebracht kunnen worden.

Lees verder

DRIEKAMERAPPARTEMENT EN DE VERHOUDING TUSSEN DE OVERIGE VERTREKKEN

Serie over nieuwe plattegronden – 2 –

Door: Martin Liebregts

Zoals in het vorige artikel is aangegeven, is er een duidelijke relatie tussen de grootte van de woonkamer/keuken en de afmetingen van de slaapkamer/badkamer. Maar bij een bepaalde omvang vlakt dat af (1). Ook de grootte van de badkamer en de berging intern hebben een relatie met de afmetingen van de woonkamer en keuken. Uiteindelijk vertegenwoordigen ze beide luxe en comfort van de woning. De spreiding in de praktijk ligt voor de som van beide ruimten tussen circa 7 en 12 m2. Het is de verhouding tussen basiskwaliteit en luxe, die zich vertaalt in enkele vierkante meters. De basiskwaliteit heeft wel betrekking op nieuwbouw. Voor de bestaande bouw is de grootte van een andere orde. Ter illustratie een badkamer van circa 3,4 m2 leidt in de bestaande woningbouw tot een tevredenheid van 70 procent of meer, terwijl bij nieuwbouw de ondergrens bijna 5 m2 is die gerealiseerd wordt.


Lees verder

DE STRUCTUUR VAN EEN DRIEKAMERAPPARTEMENT

Een serie over nieuwe plattegronden -1 –

Door Martin Liebregts

  

De wooneenheid in opkomst

Sinds een jaar of veertig staat het begrip appartement op de agenda van de woningmarkt. Het is het synoniem voor wooneenheid van een groter geheel. De woorden portieketagewoning en galerijflat zijn geleidelijk aan het verdwijnen. Maar er is meer gebeurd. Ook de schaal van de ontsluiting is in de loop der tijd gewijzigd. De stadsvilla’s uit de jaren zeventig en tachtig waren de eerste fenomenen waarbij slechts drie of vier woningen per etage werden ontsloten via een lift (1). En nu, in de eenentwintigste eeuw, domineert steeds meer het driekamerappartement als de ideale wooneenheid voor de een- en tweepersoonshuishoudens, ontsloten via een portiek en lift.

De woningontsluiting als sluitstuk

Bij een uitgebreide analyse van de woningplattegronden, die gerealiseerd zijn in de periode 2000-2011 (2), is te constateren dat de vorm en grootte van de hal het resultaat van veel toevalligheden is. De hal vormt bijna het sluitstuk van de plattegrond. Zowel ten aanzien van de vorm als de grootte is geen wetmatigheid te benoemen die verband houdt met gebouwvorm of woninggrootte.

Lees verder

De puzzelstukken van de woontechnische kwaliteit

Door Sandra Arts en Martin Liebregts

Als bureau zijn we gedurende ruim dertig jaar bezig geweest om meer begrip te krijgen over wat de kwaliteit van het wonen inhoudt. Om dit handen en voeten te geven zijn er in de loop der tijd allerlei zaken ontwikkeld, die het begrip inhoud geven:

  1. Enquêtes en gebruiksevaluaties om meer zicht te krijgen in hoe de gebruiker/bewoner de kwaliteit waardeert. Een belangrijke studie vormt onder andere ‘onderzoek naar gebruikskwaliteit van vier woningbouwprojecten’ uit 1988 en de tientallen enquêtes, die voor en (soms) na de renovaties onder bewoners zijn gehouden.
  2. Het normenboek, waarin de woontechnische kwaliteit vastgelegd is en wat onder andere is vertaald naar de functionele ‘matjes’.
  3. Beschouwingen over de ontwikkeling van de (woontechnische) kwaliteit in de afgelopen eeuw en de typering van de te onderscheiden perioden. Binnenkort verschijnt het essay ‘woningtypen als ordeningsprincipe’ (eind 2011/begin 2012)
  4. Studies naar de toekomstige (ruimte) behoeften, die zijn vertaald in scenario’s en naar behoefte aan flexibiliteit.
  5. Een reeks van artikelen en publicaties, die het thema van de woontechnische kwaliteit (mede) als onderwerp hebben, die onder andere ook recent zijn gepubliceerd op de blog www.bestaandewoningbouw.nl en www.bestaandewijk.nl (zie pdf hieronder)

In deze reader ‘De puzzelstukken van de woontechnische kwaliteit’ zijn enkele (deel-)publicaties opgenomen, die een beeld schetsen van deze zoektocht. Als u vragen heeft, kan u altijd contact opnemen met een van de samenstellers

De puzzelstukken van de woontechnische kwaliteit