Voetafdrukken van de samenleving

Door: Sandra Arts

In dit artikel staan we stil bij de consequenties van de maatschappelijke ontwikkelingen en de maatschappelijke ideeën voor de stedenbouw en de aandachtpunten bij het corrigeren van de ontstane problemen.
Wat we uit dit betoog kunnen concluderen, is dat de stedenbouw deels iets is uit het verleden, maar dat het aanpassing verdient op verschillende onderdelen. Bij die aanpassing moet de eigenheid ontdekt worden en is voorzichtigheid geboden.

De stedenbouwkundige kaart van een dorp of stad is een beetje vergelijkbaar met een voetafdruk. Elke stad of dorp heeft zijn eigen herkenbare structuur die zich in de loop der jaren gevormd heeft. Het begon vanuit een centrum en breidde zich naar buiten toe uit. Elke tijdsperiode is daarom te herkennen door een specifieke vorm, beïnvloed door de maatschappelijke ideeën of idealen die we in die tijd hadden. Zoals bijvoorbeeld de bekende bloemkoolwijken en de stempelverkaveling een weerspiegeling zijn van de ideeën van dat moment.

In de loop der jaren hebben we de grenzen van de uitbreiding bereikt. Dat betekent dat de afdrukken van de steden en dorpen vrijwel niet meer zullen veranderen. De aanpassingen zullen zich beperken tot ingrepen op specifieke locaties.

De maatschappij en zijn invloed op het gebruik
De stedenbouw wordt vaak ingehaald door de tijd. Het gebruik kan veranderen door maatschappelijke veranderingen die we van te voren niet hebben voorzien. Zo zijn vrijwel alle wijken van voor 1970 berekend op geen of hooguit één auto per huishouden. In vooral de vooroorlogse wijken is de auto een probleem. De straten zijn smal en het blik overheerst. In de wijken van de periode na de oorlog is al meer rekening gehouden met de parkeerbehoefte.

Een ander voorbeeld waarbij het gebruik anders heeft uitgepakt dan vooraf bedacht, is het gebruik van tuinen. In de vooroorlogse periode is een verkaveling bedacht waarbij voorkanten van woningen grenzen aan achterkanten van woningen, de strokenverkaveling. In de loop der jaren gaan bewoners hun tuinen verschillend inrichten. En al deze verschillen geven een rommelig beeld. Iedereen kent het beeld wel van de variatie aan schuurtjes, schuttingen en aanbouwen.

In het verleden werden in veel vooroorlogse wijken de erfafscheidingen mee ontworpen. Dit zorgde voor een uniform beeld. Als daar achter de inrichting verschilde per woning, dan stoorde dat het beeld niet omdat de uniformiteit van de afscheiding overheerste.
Waar we gaandeweg de tijd ook anders over zijn gaan denken, is gemeenschappelijkheid. In de periode van de portiekflats was de gemeenschappelijkheid beperkt tot maximaal acht woningen per portiek. Bij de naoorlogse portieken is dit aantal vaak nog groter. Met de galerijflats uit deze periode is de gemeenschappelijkheid zelfs tot honderden gestegen, wat betekent dat honderd woningen een voordeur delen. Het probleem bij deze grote gemeenschappelijkheid is dat niemand zich meer verantwoordelijk voelt, en dat is dan ook zichtbaar.

Een visie op de toekomst 
De stedenbouwkundige ontwikkeling is een weerspiegeling van zijn tijd. Het aantal woningen, het soort woningen, de grootte van de woningen en de stedenbouwkundige structuur zijn een antwoord op de maatschappelijke visie van dat moment.

Rond de Eerste Wereldoorlog ontstonden de eerste tuindorpen. Deze tuindorpen hebben een herkenbare stedenbouwkundige structuur. Ze ontstonden vlakbij de fabrieken en waren bedoeld voor huisvesting van werknemers. De tuindorpen waren het begin van de sociale woningbouw. In grote aantallen werden de woningen als een autonoom dorp neergezet. Nog steeds zijn deze tuindorpen te herkennen door de vaak wat organische structuur en de diepe tuinen. De grootschalige groei van woningen net na de Tweede Wereldoorlog was een antwoord op het woningtekort en de slechte kwaliteit van de bestaande woningen.

Rond de jaren 50 is de rol van de auto te herkennen aan de structuur van de wijk. De straten zijn breder en rechter. En bij de behoefte aan licht, lucht en ruimte past de strokenverkaveling van de jaren 50 en 60. Rond de jaren 70 ging het goed met de welvaart, de woningen werden groter.

De periode 1945 – 1970 is die van de grote uitbreidingswijken en scheiding van functies. Hierna werd het allemaal wat kleinschaliger. De woningen zelf werden ook allemaal wat kleiner. Rond de jaren 80 ontstond een conflict met de auto in de straat. Het woonerf was hier een gevolg van. Ook de bloemkoolwijken zijn een reactie op de dominantie van de auto en het parkeren. Zo zijn we altijd heel praktisch bezig geweest met de stedenbouw. Er werd een ideale oplossing voor een probleem bedacht, maar de tijd moet uitwijzen of het werkt voor het wonen als totaal.

Ontdekken en behouden van de eigenheid
In de toekomst neemt de behoefte aan uitbreidingen af. Het accent gaat meer liggen op het corrigeren in bestaande wijken, het opheffen van tekortkomingen. Maar dat kan op verschillende manieren. Er zijn voorbeelden, waarbij een complete wijk wordt gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. De stedenbouwkundige knelpunten zijn op die manier verwijderd en er is ruimte gecreëerd om onze nieuwe dromen te verwezenlijken. Nostalgie, historie en eigenheid worden hierbij naar de achtergrond verschoven. Bewoners verlaten de wijk en kunnen na het realiseren van de nieuwbouw al of niet terugkeren in ‘hun’ wijk.
Maar het kan ook wat minder rigoureus. Kunnen we de kwaliteit en het karakter van een wijk niet verbeteren als we wat meer chirurgisch te werk gaan? Een goede analyse van de wijk en een onderzoek naar het eigene van de wijk is dan noodzakelijk. Door ons niet alleen te concentreren op het probleem in de wijk, maar door te ontdekken wat de kwaliteiten zijn en wat het karakter is, kunnen we de identiteit van de hele wijk laten groeien. Heeft de wijk bijvoorbeeld een parkeerprobleem, dan moeten we ruimte zoeken om de auto’s een plek te geven. Belangrijk is dan om niet de eigenheid aan te tasten bij het zoeken naar die ruimte.

Leren van het verleden
Het wonen in de tijd verandert en laat zich niet beperken door opvattingen van architecten of bestuurders. Als de fysieke structuur niet meer past, wordt deze aangepast. Hoe meer ruimte en overmaat er in de bestaande structuur zit, des te kleiner de schaal kan zijn waarop de aanpassing plaats kan vinden. De traditionele bouwblokverkaveling blijft de ideale structuur voor aanpassingsmogelijkheden op kleine schaal.
Maar de belangrijkste les is dat we met elkaar bewuster kijken naar de omringende woonomgeving en voortdurend leren van deze praktijk.

Bronnen:
Woonwijken, Nederlandse stedebouw 1945-1985, Niek de Boer en Donald Lambert
Nederlandse Stedenbouw van de 20ste eeuw, Hans Ibelings